Bij de kunstwerken die in de jaren tachtig zijn gerealiseerd, bijvoorbeeld de beelden van Sigurdur Gudmundsson en Theo Niemeyer, wordt de band met de architectuur losser. Van de kunstwerken wordt een nieuwe ‘activiteit’ verlangd: zij moeten het visuele geweld van de locatie aankunnen en zijn een tegenwicht tegen alle commerciële activiteiten en de hectiek van het reisproces. In de jaren negentig zet deze ontwikkeling zich voort; de beeldende kunst is niet versmeltend of decoratief meer maar gaat de concurrentie aan met reclamezuilen en informatieborden. Een mooi voorbeeld hiervan is ‘Coda’ van Dennis Adams. Adams maakte een kunstwerk dat bestand is tegen het visuele geweld van de terminal: het eenvoudige rood-wit geblokte patroon lokt steevast een groep reizigers naar het werk toe.
Een kunstwerk dat zich op een zelfde wijze manifesteert is dat van Jenny Holzer. Holzer plaatste een verticale lichtkrant in de vide van een trappenhuis. Het lijkt in eerste instantie niet op te vallen, want in de hele terminal zijn lichtreclames en uithangborden te zien. Maar wie de moeite neemt de tekst te lezen wordt direct gegrepen.